Radicalisering, het jeugdwerk en deontologie

Aanleiding

Europa werd de laatste jaren opgeschrikt door een aantal aanslagen. De oorlog in Syrië zorgde voor het fenomeen van de Syriëstrijders. De verschillende Belgische overheden ontwikkelden een preventief en repressief beleid tegen radicalisering. Dat heeft ook een invloed op het jeugdwelzijnswerk.

Vlaamse jeugdwerkorganisaties ontvingen in oktober een schrijven van Vlaams minister van Jeugd Sven Gatz, waarin hij verwijst naar de omzendbrief ‘Deelname van sociopreventieve actoren aan lokale integrale veiligheidscellen’ van minister Liesbeth Homans. In die omzendbrief moedigt de minister burgemeesters aan om een Lokale Integrale Veiligheidscel (LIVC) op te richten en daarbij ook sociopreventieve actoren uit te nodigen. Ondertussen liet minister Gatz in de commissie Jeugd weten dat jeugdwerkers volgens hem niet verplicht zijn om deel te nemen aan een LIVC.[1] Ook minister van Justitie Koen Geens liet hetzelfde weten in een reactie aan de Vlaamse Jeugdraad.[2]

Toch is er nog altijd geen wettelijk kader voor de LIVC. We merken dat er in de praktijk veel onduidelijkheid en verwarring is over de LIVC en de rol van het jeugdwerk. Met deze nota willen we een aantal begrippen verduidelijken en onze visie meegeven op de deelname van jeugdwerkers aan een LIVC. Tenslotte bieden we een aantal strategieën aan voor jeugdwerkers die in een lokale context geconfronteerd worden met de vraag om informatie uit te wisselen binnen een LIVC.

Wat is een Lokale Integrale Veiligheidscel?[3]

Het LIVC is een multidisciplinair lokaal overlegplatform tussen de sociale diensten en preventiediensten van de stad, de stadsdiensten, de lokale politiezone en de Lokale Task Force(LTF).[4] De LIVC had als oorspronkelijk doel om Foreign Terrorist Fighters (FTF) op te volgen. Dat zijn personen die onderweg naar Syrië onderschept zijn, teruggekeerd zijn uit Syrië of over wie er ernstige aanwijzingen zijn dat ze zouden vertrekken. In de praktijk zien we dat op verschillende plaatsen de LIVC een plek is waar alle soorten bezorgdheden en signalen rond ‘radicalisering’ gebundeld worden.

De belangrijkste functie van een LIVC is dus informatiedeling tussen lokale partners en doorstroming naar de hogere overheid (en vice versa). De burgemeester draagt daarvoor de bevoegdheid en vormt de brug tussen de sociale diensten en veiligheidsactoren. De manier waarop LIVC’s vormgegeven worden verschilt naargelang het lokaal bestuur, net omdat er buiten de omzendbrief geen wettelijk kader is.

Wat er juist gebeurt met de informatie die gedeeld wordt binnen de LIVC is onduidelijk. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat, naar aanleiding van een verontrusting over een bepaalde jongere op school, zijn/haar persoonlijke situatie besproken wordt binnen de LIVC. Of de politie deze informatie opneemt in databanken en in welke databank precies, is onduidelijk.

Wat zegt onze deontologische code daarover?

In de deontologische code staat beschreven wat kan, mag en moet in het omgaan met vertrouwelijke informatie als jeugdwerker.

Verschillende jeugdwelzijnswerkers hebben verschillende deontologische codes, vaak afhankelijk van de instelling door wie zij tewerkgesteld worden. Vraag dat dus zeker na bij je werkgever.

Jeugdwerkers die voor een jeugdwerkorganisatie (vzw) werken, moeten zich houden aan de deontologische code die door hun werkgever opgesteld werd. Vaak gaat het over een discretieplicht. Die verschilt naargelang het beroepsgeheim van hulpverleners.

De discretieplicht die Uit De Marge ontwikkelde, schrijft voor dat jeugdwerkers geen vertrouwelijke informatie mogen delen over jongeren zonder hun toestemming, behalve in een aantal uitzonderlijke gevallen.[5] Uitzonderingen zijn gewetensnood, bij bevel van de onderzoeksrechter in het kader van gerechtelijk onderzoek, bij situaties waarbij de fysieke, psychosociale of seksuele integriteit van kinderen of jongeren op het spel staat of bij schade aan de jeugdwerker of de werking. Het spreekt voor zich dat alle beslissingen die genomen worden over het al dan niet delen van vertrouwelijke informatie in samenspraak met de leidinggevende gemaakt worden.

Concreet mogen jeugdwelzijnswerkers geen informatie delen met de politie behalve als er bevel is van de onderzoeksrechter. De code voorziet wel een uitzondering als de jeugdwerker in gewetensnood zit. Aanwijzingen van gewelddadige aanslagen of vertrek naar oorlogsgebieden kunnen daar natuurlijk perfect onder vallen. De jeugdwelzijnswerker kan er dus in dat geval voor kiezen om vertrouwelijke informatie te delen, maar zal een grondige afweging moeten maken tussen de vertrouwensrelatie met de jongere in kwestie en de eventuele gevolgen van een dergelijke keuze. Zo kan de jongere terechtkomen in een politioneel of gerechtelijk onderzoek en, in dat bijzondere geval, in het vizier komen van Staatsveiligheid. Hoewel dat in sommige gevallen zeker noodzakelijk is, kunnen de gevolgen daarvan soms ingrijpend zijn voor het toekomstperspectief van de jongeren.

De discretieplicht laat het met andere woorden toe dat jeugdwelzijnswerkers derden betrekken als zij dat noodzakelijk achten in het belang van de jongere of de bredere samenleving. Een platform echter waar bestuurders en veiligheidsdiensten persoonlijke informatie over willekeurige personen ‘aftoetsen’ bij jeugdwerkers is niet in overeenstemming met de deontologische code en schadelijk voor de vertrouwensrelatie tussen jongeren en jeugdwerkers. Ook kan het ongevraagd ontvangen van vertrouwelijke informatie over jongeren van politie- en veiligheidsdiensten de relatieopbouw tussen jeugdwerker en jongeren verstoren.

Wat als je uitgenodigd wordt voor een LIVC?

Hoewel jeugdwerkers wettelijk niet verplicht zijn om deel te nemen aan een LIVC en deelname problematisch is voor de vertrouwensrelatie, krijgen verschillende jeugdwerkers toch een uitnodiging. Weigeren is niet altijd zo eenvoudig, omdat de uitnodiging meestal uitgaat van de subsidiërende overheid of directe leidinggevenden (het lokale bestuur). Bestuurders die niet vertrouwd zijn met de opdracht van het jeugdwelzijnswerk kunnen een weigering opvatten alsof de jeugdwerker veiligheid niet belangrijk vindt.

Het is daarom belangrijk om – samen met je coördinator – het gesprek aan te gaan met de beleidsmakers om het handelingskader en de opdracht van de jeugdwelzijnswerkers te verduidelijken. Als een samenwerking binnen de LIVC niet mogelijk is, kan er samen nagedacht worden over hoe er wel versterkend gewerkt kan worden om het afhaken (‘radicalisering’) van jongeren te voorkomen. Zonder vertrouwelijke en persoonlijke informatie te delen kunnen jeugdwelzijnswerkers de brug slaan tussen beleidsmakers en de leefwereld van jongeren in kwetsbare situaties, bijvoorbeeld door gespreksavonden te organiseren, klachten van jongeren over discriminerende behandeling onder de aandacht te brengen, enz.[6]

Als er desondanks druk gezet wordt om toch deel te nemen, is het aan te raden iemand te sturen die geen rechtstreeks contact heeft met de doelgroep, bijvoorbeeld de coördinator. Die heeft normaal gezien geen informatie om te delen en moet geen persoonlijke relatie opbouwen met de jongeren om zijn of haar job te kunnen doen.

Radicalisering: het handelingskader van jeugdwerkers

Hoewel er wetenschappelijk nog veel discussie is over radicalisering als concept, is het politiek gezien een krachtig begrip. Na het vertrek van de Syriëstrijders en nog meer na de recente aanslagen zien we dat de overheid via verschillende wetsvoorstellen, actieplannen en subsidielijnen de bredere samenleving tracht te responsabiliseren rond dat fenomeen.

Ook in tijden van terreur blijft de opdracht van het jeugdwelzijnswerk behouden, zijnde vanuit de vrije tijd, en vrijwillig, aan de slag gaan met kinderen en jongeren op de volgende sporen: groepsgerichte vrijetijdsactiviteiten, individuele welzijnsvragen en een signaal- en brugfunctie uitoefenen wat betreft de maatschappelijke positie van de doelgroep. Het jeugdwelzijnswerk situeert zich dus in de brede preventie: zorgen dat jongeren zich goed voelen en hun plaats vinden in de samenleving, en ondertussen werken aan de structuren die de kwetsbaarheid van kinderen en jongeren in de hand werken, liefst met hen.

Het is dus niet de taak van het jeugdwelzijnswerk om te waken over de veiligheid van de samenleving. Het jeugdwelzijnswerk mag zijn opdracht niet vermengen met de controlerende, sanctionerende en repressieve opdracht van o.a. de politie. Dat is niet enkel in het belang van de jeugdwelzijnswerker en de jongeren, maar vooral ook in het belang van de samenleving. Onze maatschappij heeft er baat bij dat er professionals zijn die op basis van een vertrouwensrelatie goed preventief werk kunnen leveren. Een vertrouwensrelatie zorgt er bijvoorbeeld ook voor dat jongeren bij jeugdwerkers terechtkunnen als er sprake is van intrafamiliaal geweld, misbruik, enz. Het jeugdwerk moet voor kwetsbare jongeren een allerlaatste verbinding blijven met de samenleving. Met andere woorden: het is de taak van het jeugdwerk om aan brede algemene preventie te doen. Gerichte individuele preventie – waarbij via vroegdetectie gezocht wordt naar signalen en gedragingen die de voorbode zouden zijn van gewelddadig gedrag – is geen taak voor het jeugdwelzijnswerk.

Wel is het zo dat het maatschappelijk klimaat dat aanleiding geeft en gevolg is van terroristische aanslagen een groot effect heeft op jongeren en het jeugdwerk. Polarisatie, racisme en wantrouwen maken het moeilijker voor jongeren om zich goed te voelen en een plaats te vinden in onze samenleving. Het beleid dat ontwikkeld wordt heeft vaak een stigmatiserend effect.[7] De handelingsruimte van jeugdwerkers staat daardoor onder druk. Jeugdwelzijnswerkers moeten daarom goed ondersteund worden om, ondanks de toegenomen druk, dezelfde pedagogische antwoorden te blijven bieden op de vragen van jongeren.[8]

Dat betekent echter niet dat het jeugdwelzijnswerk hier geen werk te doen heeft. Op het niveau van de werking creëren we ruimtes en omstandigheden waar jongeren zich goed voelen en kunnen experimenteren met hun identiteit, zoals we dat al jaren doen. We ondersteunen jeugdwelzijnswerkers zodat zij ook moeilijke gesprekken met jongeren kunnen voeren en hen kunnen begeleiden in hun zoektocht naar wie ze zijn en welke plaats zij willen opnemen in de samenleving. Op die manier blijft het jeugdwelzijnswerk op de hoogte van wat er leeft bij jongeren.

Op maatschappelijk niveau willen we graag met de sector, onze partners, de jongeren en de overheid, zoveel mogelijk aanzet geven tot ontmoeting en reflectie om polarisering tegen te gaan. We willen ook samen een vuist maken tegen racisme, discriminatie en islamofobie, niet enkel in woorden, maar ook in daden. We sensibiliseren jongeren en jeugdwerkers en responsabiliseren maatschappelijke instellingen (politie, werkgevers, Unia, …). Een inclusieve samenleving waar iedereen ruimte krijgt om zichzelf te zijn en mogelijkheden heeft om zichzelf te ontwikkelen, is de beste remedie tegen aanslagen.


Bronnen

[1] Vlaams Parlement. (29 juni 2017). Verslag commissievergadering donderdag 29 juni 2017 15.25u. https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1148484/verslag/1150986.
[2] Vlaamse Jeugdraad. (18 september 2017). Deontologie in het jeugdwerk onder druk: het antwoord van minister Geens. https://vlaamsejeugdraad.be/nieuws/deontologie-het-jeugdwerk-onder-druk-het-antwoord-van-minister-geens.
[3] De richtlijnen van de LIVC en de bestuurlijke maatregelen die van toepassing zijn staan beschreven in de omzendbrief van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie, betreffende de informatie-uitwisseling rond en de opvolging van de Foreign Terrorist Fighters (FTF’s) uit België (21 augustus 2015) die de omzendbrief van 25 september 2014 vervangt. Doel van de omzendbrief is het beschermen van de openbare veiligheid tegen potentiële dreigingen.
[4] De LTF’s zijn overlegplatormen georganiseerd in het kader van het federale Plan Radicalisme, op niveau van het arrondissement door de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie, tussen veiligheidsdiensten, inlichtingendiensten en het lokaal parket waarin informatie wordt uitgewisseld en een aantal personen worden opgevolgd. Deelnemende diensten zijn Staatsveiligheid, het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (OCAD), de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid en de lokale en federale politie. De korpschef heeft een intermediaire functie tussen LTF en gemeente en weet wat hij mag en niet mag doorgeven aan de lokale autoriteiten. Zie ook: http://www.mo.be/analyse/hoe-de-overheid-teruggekeerde-syri-strijders-opvolgt.
[5] Uit De Marge. (z.d.). Een deontologie van het jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. https://www.uitdemarge.be/jeugdwerk/deontologische-code.
[6] Zie ook onze publicatie ‘Bruggen bouwen tussen jeugdwerk en politie.’ http://demos.be/sites/default/files/bruggenbouwen_politie_jeugdwerk_lr.pdf.
[7] Henkens, N.; Kastit, I. & Debruyne, P. (26 oktober 2015). Deradicaliseringsbeleid moet radicaal anders. http://www.mo.be/opinie/deradicaliseringsbeleid-moet-radicaal-anders.
[8] Vzw Motief. (2015). De impact van het radicaliseringsdebat op jongeren. http://www.motief.org/phocadownload/pedagogischefocusradicalisering_motief.pdf.

<< Hoofdpagina (De)radicaliseringsbeleid

<< Hoofdpagina Deontologie

Wil je dit delen?

Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email

Schrijf je in op onze nieuwsbrief

Deelnemen aan een vorming?

Op zoek naar nieuwe inzichten en handige tools om beter met je gasten aan de slag te gaan?
Wil je jezelf verrijken met een vorming, intervisie of een cursus?
Dan ben je vast benieuwd naar ons vormingsaanbod.